Red de reporters

geschreven door  en vertaald doorStijn Debrouwere

Voorstanders van nieuws zonder winstoogmerk en van overheidssteun staan er vaak niet bij stil hoeveel geld een krant eigenlijk opslorpt voor al bij al weinig return. Clay Shirky deed in 2009 de analyse voor een regionale krant in Missouri. Hij stelde de vraag: wat als je niet de krant moet redden, maar enkel de journalisten?

Vorige week gaf ik een lezing over kranten bij het Shorenstein centrum. (Ze hebben puik werk geleverd met de transcriptie, die ze mooi geannoteerd hebben met een heleboel links.) Tijdens die lezing overloopte ik allerlei verschillende strategieën om lokale journalistiek te ondersteunen, inclusief een idee dat ik eerst heb gehoord van Steve Coll, dat journalisten werknemers zouden moeten worden van non-profits.

Na die lezing besliste ik om een “nieuwsbiopsie” te doen, om Coll z’n idee wat concreter te maken. Ik wou kijken welk percentage van een krant je kan categoriseren als wat Alex Jones de ijzeren kern van het nieuws noemt – reporters die nieuwe feiten aan het licht brengen – en hoeveel je kan categoriseren als “andere troep” – columns en opinies, sport, astrologie, het weer, cartoons, alles dat geen hard nieuws was en geen advertentie.

De krant die ik gebruikte was de Columbia Daily Tribune uit mijn oude thuisstad in de staat Missouri. Een klassieke regionale dagkrant en een vrij goeie krant voor een stadje van 100.000, omdat The Missourian, het concurrerende blad dat wordt uitgegeven door studenten van het departement journalistiek aan de lokale unief, zorgt voor meer concurrentie dan je zou verwachten voor een stad die maar zo groot is. Ik had verscheidene kopieën liggen van de Trib omdat ik de krant net gebruikt had in een les die ik doceer voor het Interactive Telecommunications Program van New York University; ik nam twee stuks van de editie van 27 augustus, sneed ze los langs de rug en verzamelde twee hoopjes, één met de oneven pagina’s naar boven, één met de even pagina’s naar boven. (Er was een extra bijlage over het komende footballseizoen, duidelijk eenmalig, dus die bijlage negeerde ik.)

Vervolgens verknipte ik elke pagina en labelde elk stuk op twee verschillende manieren. Het eerste label ging over de inhoud: Nieuws, Advertenties en Andere (opinies, sport, kruiswoordraadsels en al dat soort dingen). Dat lukte vrij goed behalve voor een artikel in de katern sport over het verdict in een dopingzaak in de Major League Baseball; dat artikel stopte ik bij Nieuws; de rest van de sportsectie ging bij Andere.

Het tweede label dat ik toewees, betrefte de bron: Gemaakt of Verkregen. Gemaakte inhoud was alles dat geschreven of gefotografeerd was door de redactie van de Tribune, terwijl Verkregen content bestond uit materiaal van een persagentschap of van een databank – nieuws van de Associated Press, maar ook het weer, stripverhalen enzoverder.

Dan woog ik de hoopjes (in gram). Eens ik die cijfers in m’n handen had, gooide ik de advertenties weg – ongeveer de helft van de krant maar niet de helft waar het me om te doen was – en begon aan mijn vergelijkende studie:

Met andere woorden, het gros van de Tribune die dag was niet lokaal geschreven stukken, en ‘t meeste was geen nieuws.

Ik wil geen grote claims maken voor deze cijfers; het zou me niet verbazen moest je variaties zien in de 2:1 ratio van Gemaakte en Verkregen inhoud, of van Nieuws en Andere. Die dingen veranderen waarschijnlijk van dag tot dag en verschillen van krant tot krant. Dat gezegd zijnde, het zou me enorm verbazen moesten de verhoudingen plots omkeren – dat je een regionale krant plots twee keer zoveel nieuws en reportages zou zien produceren dan andere berichtgeving, of dat zo’n krant plots twee keer zoveel zèlf zou schrijven als hetgeen ze aankoopt – het houdt nu eenmaal economisch meer steek om content te kopen dan om ze te maken en met nieuws valt minder te verdienen dan met andere dingen zoals sport. (Het meeste nieuws die dag kwam van de Associated Press. Het kost maar een fractie van wat een goeie reporter zou kosten om een artikel in de krant te stoppen van een persagentschap.)

Nog merkwaardiger vond ik echter hoe weinig namen van lokale reporters ik terugvond boven het harde nieuws die dag: zes. (Gezien dat zo’n klein aantal is kunnen we ze hier opsommen: Janese Heavin, T.J. Greaney, Brennan David, Terry Ganey, Jonathan Braden en Jodie Jackson Jr.)

Nu kan je allerlei redenen gaan verzinnen om te verklaren waarom amper zes redacteurs van de Tribune die dag een stuk indienden – op verlof tijdens de zomervakantie in augustus, komkommertijd, heel wat grotere artikels op til die ze nog niet kunnen publiceren. Ik heb er een tijd m’n kop over gebroken, maar wat blijkt, geen enkele van die hypothesen klopt – de meest eenvoudige verklaring is de juiste. Er staat kopij van amper zes journalisten in de Tribune die dag omdat de Tribune maar zes echte journalisten heeft, zes op een totaal van 59 redactieleden. Alle zes verschenen ze die dag in de krant, en drie (Ganey, Braden en Jackson) met twee artikels elk.

Wie zijn die andere 53 dan in de colofon? De uitgever, natuurlijk, en de redactiesecretaris, de chef eindredactie, een onderzoekshulp, een paar redactiechefs en zoverder. Dan zijn er de columnisten, heel wat columnisten, die cursiefjes schrijven zoals Grootmoe’s Gedacht en Lach ‘n keer, Babbelen over antiek en Koken met Hoss (Wat schaft de pot? Chicken wings en niemand klaagt.) Er zijn ook elf mensen die sport voor hun rekening nemen, inclusief één iemand die louter verslaggeeft over de sportwedstrijden in middelbare scholen uit de omgeving.

Dat halve dozijn journalisten die de gemeenteraad coveren en lokale misdaad, in plek van antiek meubilair en sport, doen dat niet in een vacuum. De redactiechefs en de eindredactie maken het werk van Janese Heavin et al. waardevoller dan het anders zou zijn. Maar je kan elk veelvoud kiezen dat je wil, elk veelvoud aan ondersteunend personeel dat je denkt dat nodig is om alle redactiewerk in goede banen te leiden, en dat nummer, maal zes reporters, zal niet erg groot zijn. Meerbepaald geen 59, zelfs niet in de buurt daarvan.

Dit is, wil ik benadrukken, de redactie voor een behoorlijk goeie krant in een competitieve markt. (Ann Arbor, een andere studentenstad in de Midwest en een klein beetje groter dan Columbia, heeft zelfs helemaal geen dagelijkse krant, enkel op donderdag en zondag een gedrukte uitgave van AnnArbor.com.) En er is niks mis met je horoscoop lezen of er door grootmoe aan herinnerd worden dat mei toch echt wel een van de mooiste maanden van het jaar is. Iedereen die dat soort dingen wil lezen, moet de kans krijgen om dat te doen.

Maar het is geen nieuws, zo’n dingen schrijven is niet bepaald moeilijk, en het is makkelijk te vervangen moest de krant verdwijnen. Niemand die een beetje observeert hoe het internet de krantenbusiness dwingt te veranderen, zegt “Mijn God, hoe ga ik nu nog het voetbal kunnen volgen? Waar o waar zal ik nog een recept vinden voor pikante kippenvleugeltjes!” Hetgeen op het spel staat, wat de Tribune zo belangrijk maakt, is Terry Ganey z’n onderzoek naar hoe de overheid het hoge aantal E. Coli in de Ozarkmeren in de doofpot heeft willen steken, Jonathan Braden zijn artikels over demonstranten uit Kansas die speciaal met hun homofobe boodschap naar Columbia, Missouri komen, Jodie Jackson die bericht over een rechtszaak tegen een lokale politicus voor vermeende kindermishandeling.

Wie kranten beschouwt als maatschappelijke instellingen die gered moeten worden, ziet meteen hoe gek een voorstel zoals dat van Steve Coll wel niet is. Hun grootte (en niet enkel de tientallen redactiemedewerkers in de colofon, maar bovendien iedereen in een zakelijke of operationele rol) maakt het onmogelijk om kranten om te toveren in non-profits.

Maar wat als je je nu eens geen zorgen maakt over heel dat roster aan werknemers. Wat als je een lijst van mensen opstelt die essentieel is voor de productie van Jones z’n “ijzeren kern van het nieuws”, een lijst die, in het geval van de Columbia Daily Tribune, zo’n dozijn namen zou bevatten. (Ter vergelijking, KBIA, het radiostation in Columbia dat deel uitmaakt van de non-profit publieke radio NPR, heeft zo’n 20 mensen in dienst.)

Hetgeen we nodig hebben vanuit dat perspectief om non-profit nieuws te doen werken is geen institutionele transformatie, het is een reddingsoperatie. Er zijn een dozijn of wat redacteurs in Columbia, Missouri en hun dagelijkse inzet is van kritiek belang voor de politieke gezondheid van die stad. Die mensen zitten vast in een zakelijk model dat aan het opbranden is. Als je het probleem op die manier kadert, dan wordt de vraag hoe je die mensen veilig kan evacueren, en als dat de vraag is dan lijkt Steve Coll zijn idee plots erg aantrekkelijk.

delen op twitter

Red de reporters debrouwere.org/6d door @stdbrouw 


 werkte vroeger voor de Guardian en tot voor kort bij het Tow Center for Digital Journalism. Deze blog handelt over programmeren en de toekomst van de journalistiek. Stijn is @stdbrouw op Twitter.